Ik ken een man -half of minder- die lyrisch schrijft.
Of ik denk dat ik hem ken. Hij is
een held die taal ombuigt. Meandert
in somsbegrepen zinnen, als geen ander
dicht.
Hoe hij zijn witregels vult is prachtig
onbegrepen. Was ik hem maar
dacht ik lang.
Hij vindt wat van me. Soms
ben ik provinciaal, een jutezak
gevuld met stro en bier en zaagsel,
een holhoofd. Wellicht
de sneuste meest trieste figuur ooit,
moet ik sterven als sneue zak.
Been there, done that.
Waarom ben ik geen
Flinke Zoutwaterkrokodil?
Verdronken hert?
Zeldzaam zeehondje!?
Utrechtse Grafkist!
Zaadblunder?
Russische Hack?
Moddermicroob?
Laadpaalklever?
Hardnekkige Darmbacterie?
Langste hangbrug van Duitsland?
Gaar stukje pompoen?
Weggestroomde stront?
Siberische poort naar de hel?
Genderneutrale alien?
Opblaasbare drijfkont?
Badderbips?
Vis zonder gezicht?
Tamelijk onbekende slak?
Liever sterf ik als ‘kroket van de maand’,
want dood gaan we allemaal toch wel,
dan aan iets -dichteronwaardigs-
als kankerkop.
Peter Knipmeijer
Toelichting: