Tegen de liefde en haar medeplichtigen

Bestuurlijke zinnen

“Sexual arousal is familiar, personal, very human, and utterly
commonplace. Even so, we all systematically underpredict the 
degree to which arousal completely negates our superego, 
and the way emotions can take control of our behavior” 
– Dan Ariely

‘Dat ‘t nu eindelijk mag geschieden,’ dichtte Kees, de wethouder
met sociale zaken in zijn portefeuille, voor Does, lid van de raad
van commissarissen van de sociale werkvoorziening. Gemankeerde
lijven behoorden hun beider carrière toe. Als zijn strak verheven lid
verdween een van zijn vingers tussen vochtige lippen.

Zo zompig

een gladde gleuf verlangde hij zich al sinds z’n pukkelige puberjaren.
Nu ’n kalende man begeerde hij nog driftiger het zuigende zinnebeeld
binnen bereik om schokkend in te stoten. Davids wellustige psalmen
golfden al weer uit z’n lendenen in de gedroomde schoot van zíjn
toezichthouder. Hunkerende vochtigheid dichtte hij haar toe, maar
woorden bereikten zijn gedicht voor haar al maar niet.

De vrouw

met wie hij bed en kinderen deelde had nooit met zo’n nat verlangen
op hem liggen wachten. Zijn eigen lippen kwijlden nu de hartstocht
in haar, zijn Does, terwijl zij hem om haar vinger wond met ’n glimlach
die verleiding loog en met een teder dralende hand op z’n arm
tijdens een kort beraad. Haar bekkenbodem was gebarsten. Kezen
kwam er sowieso niet meer van, zeker niet met deze portefeuillehouder
(zijn vissenogen, huh!), maar ‘t bestuursventje was zo bruikbaar.

Haar lippen

verfde zij met ‘t  speeksel van haar tong, zij trilde zacht haar vingers
over z’n hand, look haar ogen verlegen en wist de schacht van ‘r Kees
zondezwaar bij het lezen van zijn leidraad voor het leven: de Bijbelse
psalmen. Hij leegde zich en vulde schromelijk sjorrend en zacht
grommend de begeerlijke leegte van zijn echt. Lust dichtte een regel
om mee te openen: ‘Dat ’t nu eindelijk mag geschieden.’

Gesloten, droog

bleven z’n vrouwen: moeders sliep en van zijn dartele Does was weer
de heup uit de kom geschoten. Kees koesterde jachtig ’t gulzig zinderen
voor zijn teefje. Begerig tekende hij het besluit van de raad, dat mocht
’n flinke duit kosten: de werkvoorziening is iedere cent waard. Hij
schoof z’n kleverig gerei uit ‘t zicht. Zondige zinnen zouden volgen.

Aart G. Broek